Beloofd is beloofd, een kerstvertelling
Koning Leeuw liep door het bos, zijn bos. Leeuw was al vele jaren koning. Hij was koning geworden toen zijn vader dood was gegaan. En omdat zijn vader koning was, was hij de opvolger. Toen, tijdens dat feest hadden alle dieren hem toegejuicht.
Maar de tijden waren veranderd. ‘Waarom moet jij koning zijn’, vroegen steeds meer dieren. En: ‘Waarom moet jij de baas zijn. We kunnen best zonder baas leven.’
Ja, wat was nu zijn nut in dit bos? Hoe langer koning Leeuw nadacht over deze vraag, hoe meer het hem duidelijk werd dat hij eigenlijk geen echte functie meer had. Elk dier leefde zijn of haar eigen leven, of hij nu koning was of niet.
Op een dag riep Leeuw alle dieren bij elkaar en zei: “Ik hoor steeds meer dat jullie in dit bos geen koning meer nodig hebben. Welnu, ik heb over die woorden nagedacht. Als jullie beloven dat het bos ordelijk blijft, dat iedereen eerlijk blijft en niemand wordt uitgebuit, dan treed ik af.”
‘Beloofd, beloofd’, riepen alle dieren.
“Dan verklaar ik nu plechtig dat ik aftreed als koning”, zei koning leeuw.
Er werd die avond flink gefeest en de leeuw vierde het mee, als een van de vele dieren. ‘Eigenlijk is het wel fijn om gewoon een dier te zijn’, dacht de leeuw en nam nog een slok van zijn worteltjesthee.
De eerste weken gingen rustig voorbij. Maar toen werd het bos opgeschrikt door het optreden van de wolven. Zij hadden de varkens gevangen genomen en lieten ze hard werken. En als een varken niet hard genoeg werkte, werd het opgegeten.
Struisvogel Plien zag dit alles met lede ogen aan en ging op zoek naar de leeuw. Eindelijk vond ze hem en riep: ‘Leeuw, leeuw, de wolven hebben de varkens gevangen genomen. Je moet ingrijpen!’
De leeuw reageerde verbaasd: “Hè, wat moet ik?”
‘Je moet ingrijpen, je moet de varkens helpen’, herhaalde struisvogel Plien haar smeekbede.
“Waarom ik?”
‘Omdat jij de koning bent.’
“Ho, ho, wacht even, ik ben koning af, je moet het zelf oplossen.”
‘Zelf oplossen? Ben je gek! Als ik naar de wolven ga, dan vreten ze me op.’
“Ik kan je niet helpen”, zei de leeuw en liep weg.
Twee weken later zag de leeuw olifant Oscar komen aanrennen. ‘Leeuw, leeuw’, tetterde Oscar, ‘de ezels eten alle schors van de bomen. Straks zijn alle bomen dood en hebben we niets meer te eten.’
“Dan moet je dat de ezels verbieden”, zei de leeuw.
‘Maar ze luisteren niet’, riep Oscar wanhopig.
“En wat kan ik er aan doen”, zei de leeuw.
‘Jij was toch koning, naar jou luisteren ze wel.’
“Ja, maar ik ben geen koning meer”, zei de leeuw, draaide zich om en liep weg.
Het bos werd een gevaarlijk oord. De wolven stroopten de bossen af, de ezels en olifanten vochten elkaar geregeld het bos uit, de apen hadden ruzie met de vogels, want die gingen ook opeens bananen eten, de giraffen kregen ruzie met de muizen, omdat die overal gaten in de grond maakten en dan struikelden de giraffen, en nog veel meer doffe ellende.
Na een half jaar was iedereen doodongelukkig. Het liep tegen kerstmis en vanuit de dieren ging er ten einde raad een delegatie naar de leeuw om zijn hulp te vragen.
“Goed, goed”, bromde de leeuw. “Zorg dat alle dieren morgen op kerstavond op de open plek zijn, want dan houd ik een toespraak.”
Op kerstavond zaten alle dieren op de open plek, de ruziemakers wel ver uit elkaar. Toen de leeuw opstond werd het doodstil. ”Een half jaar geleden ben ik afgetreden als koning na ieders belofte om eerlijk te blijven en vreedzaam met elkaar te leven. Veel dieren hebben die belofte verbroken. Schande over hen. Het is uitgesloten dat ik weer koning word. We zouden samen gewone dieren zijn en ik houd me aan die belofte. Jullie moeten je ook aan jullie woord houden, beloofd is beloofd.”
‘Ja, maar de wolven houden zich er niet aan’, riepen de varkens.
‘Maar de varkens pesten ons zo’, riepen de wolven huilend.
‘Nietes!’, gilden de varkens luidkeels.
‘De olifanten vernielen ons grasveld’, balkten de ezels.
‘Laster!’, trompetterden de olifanten.
‘De giraffen trappen onze holen stuk’, piepten de muizen.
‘Leugenaars!’, reageerden de giraffen uit de hoogte.
“STILTE!”, riep de leeuw op luide gebiedende wijze.
Toen het weer muisstil was geworden sprak de leeuw: “Als meningsverschillen moeten leiden tot vernielen, dan ben je het niet waard om dier te heten. Als er iets is, ga je het uitpraten. En dan wordt er niet gevochten, vernield of de baas gespeeld. Dat hoort niet en bovendien hebben we dat elkaar beloofd. Dat mogen we nooit vergeten. We beginnen opnieuw en nu houden we ons er wel aan.”
De dieren keken beschaamd voor zich uit of naar elkaar. Bijna waren ze geworden als mensen.
‘Leeuw, kan je echt geen koning meer worden?’, probeerde een aantal hyena’s die tot dan hadden gezwegen.
“Nee, dat kan ik niet wórden. Door geboorte ben ik het al, maar ik heb afstand gedaan en dat bevalt me prima.”
De bijeenkomst was afgelopen en iedereen had beterschap beloofd.
‘Ik ben benieuwd hoe lang het zal duren’, dacht de leeuw met enige zorg en ging naar bed.
Maar het ging goed en niet alleen tijdens de kerstdagen. Zo nu en dan was er wel een ruzietje, maar als het uit de hand dreigde te lopen, riep er altijd wel een dier: ‘DENK AAN ONZE BELOFTE!’
En dan was het weer goed.
Gerrit van den Nieuwendijk