Sultans of Swing
‘Bep, Bep, je vriendinnen zijn er!’
“Ik kom”, schreeuwde Bep terug en keek nog eens in de spiegel. Uitstekend uitdagend zag ze er uit. De avond kon wat Bep betreft beginnen.
Ze zouden met hun vieren -Gré, Fatima, Riet en Bep- naar een houseparty gaan, in de stad. Ze waren allemaal in party-outfit: strakke leggings, te krappe truitjes en veel make-up. Van onder tot boven in het zwart, hun favoriete kleur.
‘Maken jullie het niet te laat?’, zei haar vader. Niemand reageerde. Op sommige vragen zijn ook geen antwoorden mogelijk.
‘Kees komt ook’, zei Fatima onderweg.
“Wat? Echt?”, reageerde Bep verschrikt en voelde een steek door haar buik gaan. Kees, een te strakke gozer.
‘Bep een beetje verliefd?’, zei Gré plagerig.
“Je bemoeit je er niet mee”, dreigde Bep. “Ik op Kees? Welnee, Kees is me te soft. Geef mij Harry maar.”
Bij de housetent aangekomen werd eerst de toiletruimte opgezocht, zenuwachtig de laatste handen aan het haar zettend.
De muziek was oorverdovend en het licht slecht. In combinatie was het geweldig. Bep zag Kees onmiddellijk. Hij stond te praten met een stel jongens. Altijd stond Kees te praten met een stel jongens. Als hij op een avond twee keer danste, was het veel. Als ze wat wilde, moest ze zelf het initiatief nemen.
‘Laten we eerst wat gaan drinken’, schreeuwde Gré.
‘Goed’, brulde Fatima.
‘Wel het laatste drankje wat we zelf betalen hoor’, riep Riet.
Dat sprak vanzelf.
Bep was Kees uit het oog verloren. Hoe vind je iemand op een houseparty. Ze wrong zich tussen de menigte door.
‘Au, trut’, hoorde ze opeens.
Voordat ze ad rem kon reageren keek ze in twee grijze ogen. Bep voelde een rilling over haar heen lopen. Wat een gozer.
“Je stond in de weg”, zei ze.
‘Ik sta op de dansvloer, kom nou.’
“Dansvloer? Met wie dans je dan, komediant”, zei Bep.
‘Heb jij zin om te dansen?’
“Als je me direct wat te drinken aanbiedt, misschien wel.”
‘Doe ik’.
Op de tonen van ‘No limit’ nam Bep de jongen op. Hij was wel een paar jaar ouder dan zij.
‘Kom je hier vaak?’, vroeg hij.
“Elke zaterdag”, zei Bep.
No limit bracht zo’n enthousiasme te weeg op de dansvloer, dat Bep de jongen al snel kwijt was. Scheldend en duwend ging ze op zoek, maar hij was niet te vinden.
Uiteindelijk vond ze zichzelf terug aan de bar en zag ze hem weer. Dit was ‘m, schoot het door haar hoofd.
“Wil je wat drinken?”
‘Graag.’
Erg spraakzaam was hij niet, maar dat kon ook door de muziek komen.
“Hoe heet je, waar woon je, wat doe je?”, schreeuwde Bep.
Beiden kregen een lachstuip.
‘Arthur’, schreeuwde hij terug.
“Ik heet Bep.”
Hun samenzijn werd verstoord door de drie vriendinnen.
‘Wie is dat?’, vroeg Fatima.
“Arthur, dit zijn mijn vriendinnen.”
Ongegeneerd namen ze Arthur op.
“Zullen we een rondje om?”, fluisterde Bep in zijn oor.
Hij knikte van ja.
Buiten was het warm, een typische zomeravond. Langzaam liepen ze langs de grachten, beiden vervuld van de ander. Voor Bep mocht de avond oneindig duren.
“Zit je nog op school?”, vroeg Bep.
‘Nee, ik werk. In een buurthuis.’
“Een buurthuis? Wat doe je daar?”
‘Nou, werken.’
“Goh, wat interessant.”
‘En jij?’
“Vijf VWO.”
‘Oh.’
Ze sloegen een zijstraat in. Bij de eerste kroeg die ze tegenkwamen gingen ze naar binnen. Het was er rustig, met op de achtergrond muziek van Dire Straits. Bep legde haar hoofd stil tegen zijn schouders en hij sloeg stil een arm om haar heen.
‘Ik moet mijn trein halen’, zei hij plotseling.
Samen renden ze naar het station. De trein stond er nog.
‘Zaterdag tien uur, zelfde kroeg. Ok?’, riep hij nog, terwijl de deuren zich sloten.
Daar ging de trein, met hem.
De volgende dag wist Bep niet meer hoe hij er uit zag. En bij god als ze wist hoe die kroeg heette. Een paniekerig gevoel kreeg ze over zich. ’s Avonds sloot ze zich op in haar kamer, trok tientallen verschillende combinaties kleren aan en maakte zich op. Ze keek in de spiegel en fantaseerde over Arthur, van wie ze niet meer wist hoe hij er uit zag. En ze pakte sinds maanden weer haar dagboek en schreef vellen vol over haar gevoelens.
Op donderdagavond ging ze naar de sportschool. Fatima was er ook.
‘Waar heb jij de laatste dagen gezeten?’, vroeg zij.
“Thuis, weet jij nog hoe die jongen er uit zag?”
‘Welke jongen?’
“Nou, waarmee ik aan de bar zat.”
‘Is het weer zover?’
“Ja, ik weet het niet. Shit!”
Na de sportschool ging ze de stad in, op zoek naar die kroeg. Na zeven grachten en twaalf zijstraten, vond ze de kroeg. Met een big smile ging ze naar huis.
Vrijdagmiddag maakte ze haar kamer schoon, vrijdagavond bleef ze, tot verrassing van haar ouders, thuis. Zaterdag deed ze de tuin, hielp met de boodschappen en deed de afwas. Maar de dag bleef lang duren.
Zaterdagavond zat ze op haar kamer. Haar bed lag bezaaid met kleren. Twaalf keer wisselde ze. Wel of geen bh onder haar shirt. Uiteindelijk maar wel, want niet te hard van stapel lopen. En zwarte jeans, rode gympen, zwart T-shirt en licht opgemaakte ogen. Doodnerveus was ze, plus lichte hoofdpijn. Ze moest weer ongesteld worden. Een terugkerende ellende, maar alsjeblieft niet vanavond.
Om negen uur hield ze het niet meer uit en trok de stad in. Lopen langs de grachten, proberen rustig te worden, dacht ze. Bij de tweede gracht zag ze al iets bekends. Het was Arthur. Ze keken elkaar zenuwachtig aan en schoten toen in een verdwaasd gelach.
“Ik hield het thuis niet meer uit”, zei Bep.
‘Ik heb de hele week aan je lopen denken’, zei Arthur.
Voorzichtig zoenden ze elkaar.
En beiden wisten: Ik hou van hem en ik hou van haar.
Zwaar gearmd liepen ze verder, Arthur licht neuriënd ‘Sultans of swing’.
Gerrit van den Nieuwendijk