Skip to content Skip to left sidebar Skip to footer

Te oud

“Mmag ik mmmeedoen?”, hunkerend keek Jan Kees de voetballers aan. Hij had al een tijdje staan kijken en wat die jongens konden, kon hij ook. Beter nog, waarschijnlijk. “Meedoen?”, besluiteloos keken een paar jongens elkaar aan. “Oh, goed, jij bent bij die partij.” Een paar andere jongens, duidelijk behorend bij die genoemde partij, schreeuwden: “Waarom bij ons?” “Omdat jullie achterstaan, dus daarom.” “Kom op dan maar.” Jan Kees lachte gelukkig.

“Je linker mouw opstropen, dan weten we bij welke partij je hoort”, riep Piet tegen Jan Kees. Even twijfelde Jan Kees en toen stroopte hij zijn beide mouwen maar op. Hij rende al gauw van voor naar achter en van links naar rechts. Een knalrode kop kreeg hij er van en raakte geen één keer de bal. Maar dat mocht zijn pret niet drukken. Hij voetbalde mee en maakte deel uit van de groep. ‘Ze’ verloren met 8-2, maar dat zei Jan Kees niets.

Vermoeid kwam hij thuis. “Ik heb ggevoetbald”, zei hij trots tegen zijn ouders. “Gewonnen?”, vroeg zijn vader. Een blijde Jan Kees: “Ja, mmet 2-1, ggoed he.” Zijn moeder drukte Jan Kees tegen zich aan en gaf hem een zoen op zijn kruin. “Wwe voetballen elke wwoensdagmiddag”, zei hij en liep naar zijn speelhoek. “We zullen goede gymschoenen voor hem gaan kopen”, zei vader op fluistertoon tegen moeder.

Jan Kees leefde naar de woensdagmiddagen toe. Het deerde hem niet dat hij altijd bij de restploeg zat. De restgroep waren de krukken. “Jullie die drie, dan nemen wij hen tweeën.” Jongeren lijken hard, maar op de keeper beschouwd is dat niet zo. ‘Meer direct’ is misschien een betere omschrijving.

Jan Kees kon bij het voetballen zijn verwoestende tempo nooit de volle wedstrijd volhouden. Dan ging hij aan de kant zitten, waar hij moeiteloos zijn rol als voetballer omwisselde voor die van supporter. Straten ver kon je hem horen schreeuwen. Eigenlijk zou hij een toeter moeten hebben of een spandoek, dacht hij. Dat zag hij ook altijd op televisie.

Hij kreeg zijn vader zo ver om ‘s zaterdagmorgens met hem mee te gaan naar de voetbalvereniging ‘Zaandijk’. Daar speelden toen pupillen en aspiranten. “Kkijk, met hem sspeel ik ssamen”, en wees naar Bruno. ‘Ja, ja’ knikte zijn vader. In de rust rende Jan Kees het veld op en begon voor iedereen die het wilde zien zijn techniek te showen. Zijn vader dacht eerst ‘laat maar’. Maar toen Jan Kees door een aantal geprobeerde slidings zowel groen als bruin was geworden, haalde hij hem van het veld.

In de zomervakantie lag het voetbal stil, ook op het veldje in de wijk. Maar in september zou de buurtcompetitie weer beginnen. Jan Kees stond er klaar voor: sportbroek, oud hemd, knie- en scheenbeschermers en echte kicksen, waar zijn vader de noppen van af had gesloopt. “Mmag ik mmeedoen?”, vroeg Jan Kees gewoontegetrouw. “Meedoen?, daar ben je veel te oud voor. We zijn geen senioren”, riepen de jongens van beide partijen.

Huilend liep Jan Kees naar huis. “Ik bben tte oud”, snikte hij thuis. “Ja uh schat, je bent uh gegroeid”, hakkelde zijn moeder hulpeloos. “Maar ik wwil zo ggraag vvoetballen.” Jan Kees pakte zijn teddybeer en ging bedroefd in een hoek van de bank zitten. “Ben ik erg oud?”, vroeg hij nasnikkend aan zijn moeder. “Voor mij ben je mijn kind, maar je bent al 28, dus eigenlijk volwassen”, antwoordde moeder. “Dus ik bben ggroot?”, vroeg Jan Kees. “Ja, je bent geen jongere meer”, zei moeder. Jan Kees sprong op en riep: “Ik bben ggroot!” en hij danste opgetogen van blijdschap door de kamer.

Gerrit van den Nieuwendijk