Gesprek tussen doven
Ofwel de waanzin van oorlog
Het was in de Bloemen-, Stenen- en Vissenbuurt al weken een druk gedoe. Allerlei jongerengroepen waren bezig om hun eigen clubhonk te bouwen. Iedere groep zijn eigen honk. Tientallen verrezen er.
Het honk van Bloemenbuurt-west was wel het mooiste en grootste honk. Trots zat de groep bij elkaar in hun eigen honk.
“Nu we hiermee klaar zijn, kunnen we onze aandacht richten op de veiligheid van ons honk”, riep Kees plechtig.
‘Wat lul je nou Kees’, zei Jacques.
‘Dit is niet alleen het grootste maar ook het belangrijkste honk!’, bitste Piet Jacques toe.
‘Voor je het weet zullen de andere groepen ons honk willen veroveren’, vulde Jan Peter aan.
“Juist!”, zei Kees “en daarom heb ik een plan gemaakt.”
‘Laat horen.’
“Voordat we verrast worden slaan we als eerste toe. Wij zullen die andere honken veroveren.”
‘Hoe dacht je dat te doen?’, vroeg er een aantal.
“Oefening en orde. De komende week gaan we oefenen in schijnaanvallen en frontaanvallen.”
‘Dus jij denkt dat die andere groepen zomaar bang voor ons zullen zijn?’, vroeg Margriet.
“Waarschijnlijk wel, maar omdat je daar niet zeker van kan zijn, zullen we ook stokkengevecht-oefeningen houden.”
‘Daar kun je je lelijk mee bezeren’, zei Truus droog.
“Heel goed Truus! Helmen, dikke handschoenen en scheenbeschermers hebben we nodig. En ook een tweede stok met aan het eind een spijker. Technische voorsprong op gebied van wapens is heel belangrijk.”
‘Ik vind het veel te gewelddadig’, zei Peter.
“Gewelddadig?”, zei Kees “ben je gek. Het zal nooit onze bedoeling zijn om als eerste te gaan meppen. We zullen niet als eerste slaan.”
‘Wanneer dan wel?’, vroeg Allart met opgewonden stem.
“Als ze hun honk niet afstaan. We vechten niet gemeen.”
‘Toch klopt er ergens iets niet’, zei Klaas. ‘want stel, we veroveren drie honken, dan weten de anderen wat er aan de hand is en zullen gaan samenwerken. En dan wordt het tien tegen één.’
Even was het stil. Klaas probeerde altijd roet in het eten te gooien.
“Ik heb het”, zei Kees, “de groepen die door ons geen honk meer hebben, zullen we zeggen dat zij van ons een ander honk mogen innemen. Daar zullen die andere groepen hun handen vol aan hebben.”
‘En dan komen wij en maken van de verwarring gebruik en slaan toe’, riep Allart.
“En als we alles hebben, laten we de honken onderhouden door de overwonnen groepen”, vulde Kees triomfantelijk aan.
‘Dan zijn we net zo ver als nu’, zei Truus.
‘Ja, maar wel de baas en daar gaat het om’, zei Jacques.
‘Denk je?’, vroeg Truus weer.
“Ja zeker, want we gaan door met oefenen, ontwikkelen meer verdedigingswapens en zullen per week van honk wisselen. Zo weet iedereen wie de baas is”, zei Kees.
‘Een schitterend plan, laten we beginnen!’, riep Allart.
‘Waarom zijn we eigenlijk niet tevreden met wat we hebben’, zei Margriet, ‘dit honk is voor ons groot genoeg.’
“Margriet begrijpt het niet”, zei Kees, “omdat we hier goed zitten, moeten we dat kosten wat het kost zo houden. Ons plan is een verdedigingsplan. Als we zeker wisten dat we hier goed zaten, was er niks aan de hand. Maar omdat we dat niet weten, zullen we iets moeten doen. Begrepen Margriet.”
‘Om de vrede te bewaren móeten we de baas zijn’, zei Jan Peter, ‘alleen wij kunnen die vrede bewaren. Door ons zal er rust zijn in de buurten.’
‘Dus vrede door oorlog’, zei Truus.
“Nee Truus, vrede door ons.”
‘Toch heeft Truus gelijk’, zei Klaas, ‘eigenlijk is het vrede door oorlog en dat zijn woorden die niet samen gaan.’
Weer was het even stil.
‘Ik weet het’, riep Jan Peter, ‘het is geen vrede door oorlog, maar vrede door de crisis te bezweren.’
‘Maar is er dan een crisis?’, vroeg Klaas.
“Ja”, zei Kees, “doordat wij ons niet veilig voelen is er een crisis. En iedereen heeft het recht om zichzelf te verdedigen. Dat staat zelfs in de Grondwet. Wij verdedigen ons en omdat we daarmee de crisis oplossen, brengen wij vrede.”
‘Hartstikke goed!, riep een aantal enthousiast, ‘we verdedigen de vrede!’
‘Hallo, is daar iemand binnen?’ Tegelijk stapten twee jongens van de Steenbuurt binnen. ‘We willen een voetbaltoernooi tussen alle honkgroepen organiseren. Doen jullie mee?’
“Aanvallen!”, riep Kees en in no time waren de twee jongen tegen de grond gewerkt en vastgebonden.
‘Moet dat nou’, merkte Truus weer droogjes op.
“Dit zijn twee spionnen. Weet je dan niet dat voetbal oorlog betekent. We hadden dus gelijk.”
‘Jullie zijn gek’, riepen de twee.
“Nou”, riep Kees met overslaande stem, “is dit niet duidelijk genoeg? Ze zeggen dat we gek zijn.”
‘We gaan nu meteen oefenen en vanavond vallen we ze aan’, riep Allart.
Ze keken elkaar trots aan.
Dankzij hen zal er vrede in de buurten komen.
Gerrit van den Nieuwendijk