Hulpeloos verliefd
‘Ze zat op een bankje in het park.’ Als ik zoiets lees in een boek of krant, denk ik: wat oubollig, wat truttig. Maar ze zit er echt, op het bankje in dat park. Volkomen mijn type. Klein, wat mager, kort zwart haar en mooie kleine borsten. Een beetje jongensachtig. Zal ik er naast gaan zitten? En dan?
Ik besluit eerst een paar keer langs te lopen. Nee, niet pal voor haar langs, maar een pad verder. Achteloos, zogenaamd naar iets anders kijkend, maakt zich een zalig, opwindend gevoel van mij meester. Dat speciale gevoel van verliefd zijn. Verliefd op dat meisje, en ik wil met haar uit, praten, gek doen. Maar zij zit daar en ik loop hier.
De meest directe weg is om naast haar te gaan zitten en een gesprek te beginnen. Zo terloops over allerlei oppervlakkige dingen: het weer, het mooie park, of ze een vrije dag of zoiets heeft. Heel simpel, alledaags. Resoluut draait ik mij om en ga op haar af. Vlakbij kijkt ze vluchtig naar me op, en weer snel naar een andere kant. En, voordat ik het weet, loop ik door. Ik voel dat ze me nakijkt, heel lang en aandachtig. Scheldend op mijzelf loop ik door. Terug kan ik niet meer. Dat zou te opvallend zijn. Of niet? Ze keek me lang na, wat zou ze van me denken? Zou ze blij zijn als ik terugkwam? Wat stel ik me aan. Ik zie een leuke meid, voel me verliefd. Nou, dan ga je toch naar haar toe. Maar ik durf niet zo goed en nu al helemaal niet meer.
Als ik nou een krant koop en die ga lezen, naast haar op de bank? Zo’n krant geeft legio mogelijkheden om een gesprek te beginnen. Ik loop haastig terug om een krant te halen. Bij de kiosk vraag ik mij af welke krant ik zal nemen. Ach, dat doet er toch niet toe. Snel loop ik terug naar de bank, haar bank.
Ze is weg.
Gerrit van den Nieuwendijk